Kimberley Mouvet in de schijnwerpers: 'Doof is niet gelijk aan dom!'

Op 18 november 2013 werd Kimberley Mouvet Doctor in de Taalkunde, na een succesvolle verdediging van haar doctoraatsproefschrift getiteld “What about sign language? A longitudinal study of the language development of young deaf children in Flanders in times of cochlear implantation.” Het gaat om een gezamenlijk doctoraat van de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel.

​In het proefschrift wordt de taalontwikkeling onderzocht van 12 jonge dove kinderen in Vlaanderen van zowel het gesproken Nederlands als de Vlaamse Gebarentaal (of VGT). In de huidige context van cochleaire implantatie (een soort in het binnenoor geïmplanteerd hoorapparaat) is dit type van onderzoek noodzakelijk en kan het belangrijke implicaties hebben voor het leven van dove kinderen vandaag. De kinderen werden gefilmd toen ze 6 maanden, 9 maanden, 12 maanden, 18 maanden en 24 maanden oud waren.

Door zowel de verhalen van horende moeders te onderzoeken over hun ervaringen met hun doof kindje als de communicatie van die moeders met hun doof kindje wordt enerzijds de “context van cultuur” of de (maatschappelijke, medische en familiale) omgeving waarin ze zich bewegen en anderzijds de “context van situatie” of de manieren waarop moeder en kind  met elkaar communiceren geschetst. Uit een analyse van die beide contexten blijkt dat horende moeders, maar ook horende professionals, sterk beïnvloed worden door maatschappelijke discoursen over doofheid en taal, discoursen waarin VGT nauwelijks een plaats heeft. Het gevolg is dat horen en gesproken Nederlands overwegen in hoe de horende moeders spreken over hun kindje en hun doofheid en in de manier waarop ze met hun kindje communiceren en dat VGT hierin nauwelijks aan bod komt. Op zijn beurt beïnvloedt dit dan weer de taalontwikkeling van de dove kinderen. Op tweejarige leeftijd blijken de kinderen in deze studie een achterstand te hebben opgelopen in zowel de woordenschat als in de manieren waarop die woordenschat gebruikt wordt, zelfs als gekeken wordt naar de totale woordenschat in beide talen. VGT vormt duidelijk geen negatieve factor in de taalontwikkeling van de kinderen en kan zelfs een ondersteunende basis zijn voor hun totale talige potentieel.

Deze bevindingen werpen een licht op de dubbele rol van Vlaamse Gebarentaal in het leven van dove kinderen in Vlaanderen vandaag. In de context van cultuur wordt VGT ondergewaardeerd. Bijgevolg vindt de taal zijn weg niet naar de opleiding van horende professionals, de informatie die zij geven aan ouders van dove kinderen en de manier waarop ouders denken over doofheid en taal. In de context van situatie, echter, blijkt VGT waardevol te zijn voor het in stand houden van een communicatieve relatie. Met andere woorden, het gebruik van VGT in vroege interactie bevordert de lexicale en functionele ontwikkeling van zowel het gesproken Nederlands als van de Vlaamse Gebarentaal.